icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Bonairiaanse belastingzaak is het volgende aan de orde. [Een drietal vergelijkbare zaken wordt behandeld in het CFN van 6 november 2020 waarvan er twee ook betrekking hebben op de toeristenbelasting en één op de verhuurbelasting. Onder dit artikel zijn de ECLI-nummers van de vergelijkbare zaken opgenomen.]

Belanghebbende exploiteert verscheidende appartementen, zwembaden, een bar en een restaurant op Bonaire. Haar omzet bestaat vrijwel geheel uit opbrengsten uit de verhuur van deze appartementen aan toeristen. Ter zake van deze verhuur is belanghebbende belastingplichtig voor de  toeristenbelasting (een door het Openbaar Lichaam Bonaire geheven lokale heffing). Belanghebbende heeft over de maanden februari tot en met april 2019 maandelijks aangifte gedaan en toeristenbelasting voldaan. Tegen de voldoening heeft belanghebbende telkens bezwaar gemaakt.

In geschil is of de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffing van toeristenbelasting achterwege te laten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot teruggaaf van de betaalde toeristenbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Kort en zakelijk samengevat wordt het beroep door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gerecht) als volgt beoordeeld.

Meerderheidsregel

Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de meerderheidsregel. In dat verband is van belang het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0264. Ook is van belang hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2454. In een geval als het onderhavige waarin verschillende tijdvakken in het geding zijn, dient de wetstoepassing in het meest recente tijdvak (april 2019) in aanmerking te worden genomen (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, r.o. 3.8).

Op belanghebbende rust de last – in het licht van hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd – om aannemelijk te maken dat wat betreft het tijdvak april 2019 in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen te weinig toeristenbelasting is betaald en de heffingsambtenaar niettemin naheffing ervan achterwege heeft gelaten. Gelet op haar aandeel in de opbrengsten toeristenbelasting (april 2019: 3,51%) in verhouding tot haar marktaandeel op Bonaire (april 2019: 2,37%) moet de conclusie worden getrokken, dat in de meerderheid van de gevallen geen toeristenbelasting wordt geheven [zo wordt, begrijpen wij, door belanghebbende aangevoerd; red.]. Belanghebbende verwijst verder naar een krantenartikel in het dagblad ‘Amigoe’ van 25 januari 2014 waarin is vermeld dat de heffingsambtenaar nauwelijks controleert of de verplichtingen van de toeristenbelasting wordt nagekomen. Volgens belanghebbende is de beschreven situatie nog steeds ongewijzigd. Uit informatie van ‘Bonaire nu’ (10 november 2017) in combinatie met de begroting 2018 van het Openbaar Lichaam leidt belanghebbende verder af dat de heffingsambtenaar een tekort aan personeel heeft en om die reden geen actie heeft kunnen ondernemen om de heffing en inning van de toeristenbelasting te bevorderen.

Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Gerecht, met hetgeen zij heeft aangevoerd op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat in het tijdvak april 2019 in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen te weinig toeristenbelasting is betaald en de heffingsambtenaar niettemin naheffing ervan achterwege heeft gelaten. Reeds om deze reden kan belanghebbende geen gelijk krijgen.

Belanghebbende heeft eerder voor de tijdvakken augustus 2017 tot en met december 2018 ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In die zaak heeft het Gerecht geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden (vgl. GEA BES van 26 maart 2020, ECLI:NL:OGEABES:2020:14). Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat hetgeen in de uitspraak van het Gerecht van 26 maart 2020 met betrekking tot het tijdvak augustus 2017 tot en met december 2018 is overwogen, des te meer geldt voor de onderhavige periode omdat de heffingsambtenaar op dezelfde wijze door is gegaan met het opleggen van aanslagen. Het Gerecht heeft geen reden om aan te nemen dat de heffingsambtenaar voor de onderhavige periode het beschreven plan van aanpak voor het opsporen van belastingplichtigen en het opleggen van naheffingsaanslagen heeft gestaakt. Ook voor het onderhavige tijdvak is het daarom aannemelijk dat de heffingsambtenaar in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffingsaanslagen heeft opgelegd of nog zal opleggen, zo concludeert het Gerecht.

 

CFN-artikelnummer 20201030-8

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEABES:2020:26 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

Zie voor vergelijkbare zaken:

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEABES:2020:27 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg) (betreft toeristenbelasting)

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEABES:2020:28 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg) (betreft toeristenbelasting)

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEABES:2020:29 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg) (betreft verhuurbelasting)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Bonaire
Betreft: Toeristenbelasting, formeel belastingrecht, gelijkheidsbeginsel, meerderheidsrgeel, gelijke gevallen, geen gelijke gevallen, lokale heffing, lokale heffingen, lokale belasting, lokale belastingen, eilandelijke belasting, eilandelijke belastingen, eilandelijke heffing, eilandelijke heffingen, lokale heffingen Bonaire, lokale belastingen Bonaire, eilandelijke belastingen Bonaire, eilandelijke heffingen Bonaire, Bonaire belastingen, belastingrecht Bonaire, Bonairiaans belastingrecht, Caribisch Nederland belastingen, belastingrecht Caribisch Nederland, BES belastingen, belasting op de BES, belastingrecht BES, belastingen BES, belastingwet BES, belastingwetgeving BES,
Verordening/wet:  
Belastingjaar/-tijdvak: 2019
Datum uitspraak (arrest): 05-10-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Gerecht), zaaknummer(s) BON201900487, BON201900683 en BON201900684.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEABES:2020:26 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)