icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Nederlandse belastingzaak met raakvlakken met de Caribische praktijk is het volgende aan de orde.

Belanghebbende (eiseres in deze zaak) is gehuwd met “C”. Ten aanzien van zowel het belastingjaar 2015 als 2016 is belanghebbende geen inkomstenbelasting verschuldigd. C woont in 2015 en 2016 op Curaçao en is over 2015 en 2016 evenmin inkomstenbelasting verschuldigd.

Belanghebbende heeft met betrekking tot de belastingjaren 2015 en 2016 aangiften IB/PVV ingediend waarin onder meer is aangekruist dat is voldaan aan de voorwaarden voor uitbetaling heffingskorting(en). Bij voorlopige aanslagen over 2015 en 2016 heeft de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur, verweerder in deze zaak) het verzamelinkomen bepaald op [bedrag] en medegedeeld dat belanghebbende een bedrag van loonheffing + uitbetaling heffingskorting(en) ontvangt. Hierbij heeft de Inspecteur bovendien medegedeeld (kort samengevat en enigszins geparafraseerd) dat de aanslag uitsluitend gebaseerd is op de gegevens uit de aangiften (2015 respectievelijk 2016), dat de Belastingdienst de gegevens nog gaat controleren, dat de definitieve aanslag kan afwijken van deze voorlopige aanslag en dat wellicht het te ontvangen bedrag geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald.

Bij definitieve aanslagen over de jaren 2015 en 2016 heeft de Inspecteur het verzamelinkomen van belanghebbende bepaald op [dezelfde bedragen] en medegedeeld dat zij een bedrag van € 3.230 (2015) respectievelijk € 3.622 (2016) aan heffingskortingen dient te betalen. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. In geschil is of de Inspecteur bij de aanslagen terecht heeft bepaald dat belanghebbende de bedragen aan heffingskortingen dient (terug) te betalen.

De Inspecteur voert onder meer aan (kort samengevat en enigszins geparafraseerd) dat na controle is gebleken dat belanghebbende de bedragen aan heffingskortingen uitbetaald gekregen heeft, terwijl C (de echtgenote van belanghebbende, woonachtig te Curaçao; red. CFN) geen belasting is verschuldigd in Nederland.

Kort en zakelijk samengevat wordt het (inhoudelijke) geschil door Rechtbank Noord-Holland (hierna: de Rechtbank) als volgt beoordeeld.

Met betrekking tot het wettelijke kader overweegt de Rechtbank als volgt (enigszins geparafraseerd). Op grond van artikel 5a, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt de echtgenoot als partner aangemerkt. Op grond van artikel 1.2., vierde lid, van de Wet IB 2001, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, wordt, in afwijking van artikel 5a van de Awr en het eerste lid niet als partner aangemerkt: “a. (…); b. een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 is.” Op grond van artikel 7.8, eerste lid, van de Wet IB 2001, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, is voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige het inkomen uit werk en woning in Nederland het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning in Nederland, bedoeld in artikel 7.2, en de niet reeds in het inkomen uit werk en woning in Nederland begrepen belastbare inkomsten uit eigen woning (…). Op grond van het zesde lid van laatstgenoemd artikel is een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige een persoon die als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden in de belastingheffing van die andere lidstaat of staat of op de BES eilanden wordt betrokken. Op grond van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 bedraagt de gecombineerde heffingskorting maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.

Vast staat dat belanghebbende in 2015 en 2016 is gehuwd met C en dat C in genoemde jaren woonachtig was op Curaçao en derhalve niet in één van de in artikel 7.8, zesde lid, voormeld, genoemde landen. De Inspecteur heeft C derhalve, aldus de Rechtbank, terecht niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige en de aan belanghebbende toegekende heffingskorting ten bedrage van € 3.230 (2015) respectievelijk € 3.622 (2016) terecht teruggevorderd. Overigens kan belanghebbende, naar het oordeel van de Rechtbank, ook geen vertrouwen ontlenen aan de voorlopige aanslagen.

 

CFN-artikelnummer 20201120-8

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:RBNHO:2020:8904 – uitspraak Rechtbank)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Nederland, Curaçao
Betreft: Inkomstenbelasting, IB, PVV, IB/PVV, Nederlandse belastingzaak, raakvlakken met de Caribische belastingpraktijk, geen inkomstenbelasting verschuldigd, inwoner van Curaçao, woonachtig te Curaçao, geen inkomstenbelasting verschuldigd, geen Nederlands inkomen, Nederlands inkomen, aangifte IB/PVV, heffingskorting, heffingskortingen, voldaan aan voorwaarden voor uitbetaling heffingskortingen, voorwaarden voor uitbetaling heffingskortingen, voorwaarden heffingskortingen, voorlopige aanslagen, verzamelinkomen, loonheffing, loonheffing + uitbetaling heffingskortingen, uitbetaling heffingskortingen, aanslag uitsluitend gebaseerd op de gegevens uit de aangifte, definitieve aanslag kan afwijken van de voorlopige aanslag, terugbetaling heffingskortingen, terugbetaling heffingskorting, terugvorderen heffingskortingen, terugvorderen heffingskorting, geen recht op heffingskortingen, geen recht op heffingskorting, echtgenoot woonachtig te Curaçao, echtgenoot geen belasting is verschuldigd in Nederland, echtgenoot heeft geen Nederlands inkomen, Rechtbank Noord-Holland, Algemene wet inzake rijksbelastingen, Awr, partner, echtgenoot als partner aangemerkt, persoon die geen inwoner is van Nederland en geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is, persoon die geen inwoner is van Nederland, persoon die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is, geen inwoner van Nederland, geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, buitenlandse belastingplichtige, inkomen uit werk en woning, gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning in Nederland, in Nederland begrepen belastbare inkomsten uit eigen woning, kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, EU, inwoner van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inwoner van de BES eilanden, gecombineerde heffingskorting, gecombineerde inkomensheffing, inkomensheffing, terecht niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, toegekende heffingskorting terecht teruggevorderd, heffingskorting terecht teruggevorderd, vertrouwensbeginsel, gewekt vertrouwen, belanghebbende kan geen vertrouwen ontlenen aan de voorlopige aanslag, vertrouwen ontlenen aan een voorlopige aanslag,
Verordening/wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr): artikel 5a, onder a;

Wet IB 2001 (zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang): artikel 1.2., vierde lid; artikel 7.2; artikel 7.8, eerste lid; artikel 8.8.

Belastingjaar/-tijdvak: 2015, 2016
Datum uitspraak (arrest): 09-11-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Rechtbank Noord-Holland, zaaknummer(s) AWB – 20 _ 1014
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBNHO:2020:8904 (uitspraak Rechtbank)