icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Arubaanse zaak is het volgende aan de orde.

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen belasting op bedrijfsomzetten (BBO) en bestemmingsheffing AZV (BAZV) over de tijdvakken februari, maart, april, mei, juli, augustus en november 2018 opgelegd. Daarbij zijn verzuimboetes opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van de aangegeven belasting van respectievelijk Afl. 125 (maart), Afl. 250 (april) en Afl. 500 (mei, juli, augustus, november). Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verzuimboetes. De Inspecteur heeft bij uitspraken de bezwaren tegen de verzuimboetes over de tijdvakken februari, maart en april 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Ambtshalve heeft hij de verzuimboetes over het tijdvak april 2018 verminderd tot een bedrag van in totaal Afl. 125 en bij uitspraken op bezwaar de verzuimboetes over de tijdvakken juli, augustus en november 2018 verminderd tot in totaal Afl. 125 per tijdvak. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht.

Kort en zakelijk samengevat heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) ten aanzien van deze zaak als volgt overwogen.

Ontvankelijkheid bezwaar

De bezwaarschriften tegen verzuimboetes februari, maart en april 2018 zijn buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur heeft deze bezwaren dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, zo oordeelt het Gerecht.

Betalingsverzuimboetes

Bij het niet tijdig betalen van de aangegeven BBO en BAZV is ingevolge artikel 55, lid 1 ALB in samenhang met artikel 14, lid 1 ALB sprake van een verzuim indien de betaling niet is gedaan binnen vijftien dagen na het einde van het tijdvak. Op grond van artikel 55, lid 1 ALB kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste Afl. 10.000.

In het Boetebeleid Belastingdienst Aruba (hierna: BBA) is het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van paragraaf 23 BBA wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande zeven tijdvakken een betalingsverzuim is geconstateerd. Op grond van paragraaf 23 BBA legt de Inspecteur bij een eerste, tweede en derde/volgend betalingsverzuim een boete op van 10% van de niet (tijdig) betaalde belasting met een minimum van respectievelijk Afl. 125 (eerste verzuim), Afl. 250 (tweede verzuim) en Afl. 500 (derde /volgend verzuim). Daarbij geldt een maximum boete van respectievelijk Afl. 2.500 (eerste verzuim), Afl. 5.000 (tweede verzuim) en Afl. 10.000 (derde/volgend verzuim).

De Inspecteur heeft verklaard dat door het automatiseringproces bij de Belastingdienst pas vanaf 2018 de naheffingsaanslagen en verzuimboetes voor niet (tijdige) betaling van de verschuldigde belasting geautomatiseerd worden opgelegd, dat voor 2018 een coulance-periode geldt, en dat daarom het (niet-gepubliceerd) begunstigend beleid wordt gevoerd dat voor de verzuimboetes ter zake van het belastingjaar 2018 per tijdvak steeds het bedrag voor het eerste verzuim (Afl. 125) wordt toegepast in plaats van de bedragen behorende bij de in artikel 23 BBA voorgeschreven verzuimenreeks.

Belanghebbende heeft de BBO en de BAZV die op aangiften moeten worden voldaan, niet tijdig betaald. Aan belanghebbende zijn verzuimboetes over de tijdvakken mei, juli, augustus en november 2018 opgelegd van Afl. 125 elk. Dit is overeenkomstig voornoemd (niet-gepubliceerd) begunstigend beleid van de Inspecteur. Het Gerecht acht deze boetes passend en geboden.

Vertrouwensbeginsel; niet-gepubliceerd beleid

Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de Inspecteur niettemin geen verzuimboetes mag opleggen. Belanghebbende heeft zich in dat verband erop beroepen dat zij aan de tot 2018 gevolgde gedragslijn van de Belastingdienst om geen verzuimboetes op te leggen, het vermoeden ontleend van niet-gepubliceerd begunstigend beleid dat ook over de onderhavige tijdvakken in 2018 geen verzuimboetes zouden worden opgelegd. Bij niet-gepubliceerd beleid komt aan het vertrouwensbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geen rol toe, zo overweegt het Gerecht. Daaraan kan dus geen vertrouwen worden ontleend (vgl. HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1235), zo concludeert het Gerecht.

Gelijkheidsbeginsel; niet-gepubliceerd beleid

Voor zover belanghebbende met zijn betoog niet alleen een beroep doet op het vertrouwensbeginsel maar ook op het gelijkheidsbeginsel, heeft het volgende te gelden. Belanghebbende beroept zich op niet-gepubliceerd begunstigend beleid, waarvan in haar geval zou zijn afgeweken. Ter ondersteuning van dit beroep dient belanghebbende te wijzen op gevallen waarin andere belastingplichtigen een gunstiger behandeling ten deel is gevallen dan zij zelf ondervindt. Vervolgens ligt het op de weg van de Inspecteur die ongelijke behandeling te verklaren en aannemelijk te maken dat die niet voortvloeit uit een door hem gevoerd of op een hoger niveau gecoördineerd beleid (vgl. HR 23 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8260, HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2434).

De Inspecteur heeft verklaard dat ook vóór 2018 verzuimboetes werden opgelegd, maar dat door het automatiseringproces bij de Belastingdienst vanaf 2018 de naheffingsaanslagen voor niet (tijdige) betaling van BBO en BAZV geautomatiseerd en zonodig met verzuimboete worden opgelegd. Dit brengt volgens de Inspecteur mee dat andere belastingplichtigen noch vóór 2018, noch vanaf 2018 gunstiger worden behandeld dan belanghebbende. Met deze plausibele verklaring acht het Gerecht aannemelijk dat de Inspecteur geen begunstigend beleid heeft gevoerd ten aanzien van met belanghebbende vergelijkbare belastingplichtigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen, zo oordeelt het Gerecht.

Vertrouwensbeginsel; uitlatingen bewindslieden

Verder heeft belanghebbende betoogd dat de minister-president en de minister van Financiën tijdens een persconferentie hebben verklaard dat de over het jaar 2018 opgelegde verzuimboetes zouden worden verminderd. Aan de uitlatingen van deze bewindslieden kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen. Er is immers geen sprake van algemeen gepubliceerd beleid of van een individuele toezegging. Daarbij komt dat de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde verzuimboetes over de tijdvakken mei, juli, augustus en november 2018 heeft verminderd, overeenkomstig de verklaring van de minister-president.

Niet horen in bezwaarfase

In het onderhavige geval heeft belanghebbende in haar bezwaarschriften verzocht te worden gehoord (vide artikel 18, lid 5 ALB). De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. Anders dan de Inspecteur voorstaat, kan het corresponderen via e-mail niet als horen worden aangemerkt. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door de gang van zaken bij het horen echter niet benadeeld omdat er tussen de Inspecteur en belanghebbende geen verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten (vgl. GEA Curaçao 16 december 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:298; HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1011). Daarnaast heeft belanghebbende ter zitting verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de Inspecteur.

 

CFN-artikelnummer 20201127-8

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAA:2020:453 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Aruba
Betreft: Formeel belastingrecht, boete, verzuimboete, boetebeschikking, boetebeleid, beleid inzake boetes, opleggen van boetes, niet gepubliceerd beleid, beleid, beleid belastingdienst, belasting op bedrijfsomzetten, BBO, belasting over bedrijfsomzetten, bestemmingsheffing AZV, BAZV, AZV, naheffingsaanslag, betalingsverzuimboete, ontvankelijkheid, ontvankelijkheid bezwaar, hoorplicht, Aruba belastingen, belastingrecht Aruba, Arubaans belastingrecht, belastingen op Aruba,
Verordening/wet: Algemene landsverordening belastingen: artikel 14, lid 1; artikel 17, lid 1; artikel 18, lid; artikel 18, lid 4; artikel 55, lid 1;

Boetebeleid Belastingdienst Aruba: paragraaf 23;

Landsverordening beroep in belastingzaken: artikel 15, lid 1;

Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken: artikel 1.

Belastingjaar/-tijdvak: 2018
Datum uitspraak (arrest): 06-11-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht), zaaknummer(s) AUA202001180, AUA202001256 t/m AUA202001261.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEAA:2020:453 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)