icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Curaçaose zaak inzake een aanslag grondbelasting is het volgende aan de orde.

Aan belanghebbende is ter zake van een onroerende zaak op 29 december 2017 een aanslag grondbelasting voor het jaar 2012 opgelegd. Belanghebbende heeft op 20 maart 2018 daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft op 20 september 2019 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht.

Kort en zakelijk samengevat wordt door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) als volgt overwogen.

Ontvankelijkheid bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is buiten de wettelijke bezwaartermijn van twee maanden ingediend (artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen, hierna: ALL). Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat hij pas op 2 maart 2018 het aanslagbiljet heeft ontvangen.

Als met vertraging is kennisgenomen van een belastingaanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. GHvJ 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Belanghebbende heeft op 20 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag waarmee hij pas op 2 maart 2018 bekend is geworden. Dit is buiten de termijn van twee weken, zodat de bezwaartermijn is overschreden.

Vervolgens is de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid die een afwijking van de tweewekentermijn rechtvaardigt. Het Gerecht heeft jarenlang in beginsel een termijn van één maand als “zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk” aangemerkt. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende, gelet op die vaste en jarenlange jurisprudentie, bij het instellen van bezwaar in maart 2018 ervan mocht uitgaan dat die termijn ook in zijn geval gehanteerd zou worden. Het Gerecht ziet dit dan ook als een bijzondere omstandigheid die in dit geval een afwijking van de tweewekentermijn rechtvaardigt (GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361; GHvJ 5 november 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:223). Uitgaande van een termijn van een maand is het onderhavige bezwaar tijdig ingediend. De Inspecteur heeft daarom het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Ontvankelijkheid bezwaar; eerste jaar van vijfjarig tijdvak

Ingevolge artikel 28 Landsverordening Grondbelasting (hierna: LGB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarige tijdvak een bezwaarschrift indienen. De aanslag grondbelasting 2012 betreft het eerste jaar van het tijdvak. Het bezwaar van belanghebbende kan dan gericht zijn tegen alle aspecten van die aanslag, waaronder de vastgestelde waarde.

Aanslagtermijn

De grondbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van het belastingjaar het genot heeft van de onroerende zaak krachtens het recht van bezit of enig ander zakelijk recht (artikel 12, lid 1 LGB). Het belastingjaar begint 1 januari en eindigt 31 december (artikel 13 LGB). Uit het bepaalde in artikel 12, lid 1 LGB volgt dat de grondbelasting een tijdstipbelasting is, waarbij de materiële belastingschuld ontstaat bij de aanvang van het kalenderjaar, dus in dit geval op 1 januari 2012 (vgl. GEA Curaçao 10 augustus 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:220). Ingevolge artikel 10, lid 2 ALL vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, in dit geval dus op 31 december 2016. Artikel 5, lid 1 ALL bepaalt dat de dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. De onderhavige aanslag is gedagtekend op 29 december 2017. Dit brengt mee dat de aanslag buiten de vijfjaarstermijn is vastgesteld.

Conversie in navorderingsaanslag

In artikel 13, lid 1 ALL is bepaald dat de Inspecteur belasting kan navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van tien jaren. In artikel 13, lid 1 ALL kan een wettelijke grondslag worden gevonden voor navordering van grondbelasting. Conversie van een als primitieve aanslag vastgestelde aanslag – zoals onderhavige aanslag grondbelasting 2012 – in een navorderingsaanslag is mogelijk als aan de in artikel 13 ALL genoemde vereisten voor navordering is voldaan (vgl. HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2297; GEA Curaçao 6 september 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:121; GEA Aruba 29 januari 2020, ECLI:NL:OGEAA:2020:10).

Artikel 13, lid 1 ALL schrijft voor dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten de Inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn op het moment dat de termijn voor het opleggen van de primitieve aanslag verliep (31 december 2016), kan geen grond voor navordering opleveren (vgl. HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2297, r.o. 4.1.2).

De Inspecteur heeft in dat verband aangevoerd dat in het kader van de in 2014 ingevoerde Landsverordening onroerendezaakbelasting door de Inspectie vanaf 2015 een project (‘Herwaardering land Curaçao’) is uitgevoerd. Door dit project is de Inspectie veel belastingplichtigen tegengekomen die niet beschreven waren voor de grondbelasting, waaronder belanghebbende. Al deze belastingplichtigen zijn naderhand opgevoerd om bij hen alsnog grondbelasting te heffen. De Inspecteur heeft gesteld, hetgeen het Gerecht aannemelijk acht, dat zij pas in 2017 ermee bekend is geworden dat belanghebbende eigenaar is van de onroerende zaak. Dit betreft derhalve een nieuw feit waarmee de inspecteur op 31 december 2016 niet bekend was of bekend had kunnen zijn. Anders dan belanghebbende betoogt, kan het niet doorzenden van de eigendomsakte door de afdeling registratie van de Inspectie niet als een verzuim van de Inspecteur worden aangemerkt (vgl. HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5487). Van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim is derhalve geen sprake.

Het vorenstaande brengt, naar het oordeel van het Gerecht, mee dat aan de in artikel 13 ALL genoemde vereisten voor navordering is voldaan. De (primitieve) aanslag grondbelasting 2012 kan dus worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Deze navordering is binnen de tienjaarstermijn en derhalve tijdig opgelegd.

 

CFN-artikelnummer 20201127-7

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAC:2020:261 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Curaçao
Betreft: Formeel belastingrecht, grondbelasting, GB, conversie, conversie primitieve aanslag in een navorderingsaanslag, conversie in navorderingsaanslag, navorderingsaanslag, proceskosten, proceskostenvergoeding, vergoeding griffierecht, griffierecht, hoorplicht, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçao belastingrecht, belasting Curaçao, belastingen op Curaçao, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçaos belastingrecht, belastingen op Curaçao, Antillen belastingen, belastingrecht Antillen, Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Antillen, Nederlandse Antillen belastingen, belastingrecht Nederlandse Antillen, Nederlands Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Nederlandse Antillen,
Verordening/wet: Algemene landsverordening Landsbelastingen: artikel 5, lid 1; artikel 10, lid 2; artikel 13, lid 1; artikel 29, lid 1; artikel 30, lid 4;

Landsverordening Grondbelasting: artikel 12, lid 1; artikel 13; artikel 28;

Landsverordening op het beroep in belastingzaken: artikel 15, lid 1; artikel 15, lid 2; artikel 18, lid 5;

Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127.

Belastingjaar/-tijdvak: 2012
Datum uitspraak (arrest): 25-11-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht), zaaknummer(s) CUR201903543.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEAC:2020:261 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)