icb-instituut Geen reacties

In deze Arubaanse civielrechtelijke zaak is het volgende aan de orde (kort samengevat).

Belanghebbende (eiseres in deze zaak) is als ambtenaar werkzaam geweest. Zij heeft in 2008 de destijds geldende pensioenleeftijd van 60 jaar bereikt en ontvangt sindsdien van het Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: het APA) een pensioenuitkering op grond van de Pensioenverordening landsdienaren (hierna: de PVL).

Het APA is in 1995 opgericht ten behoeve van overheidswerknemers zoals ambtenaren en onderwijzers van het bijzonder onderwijs, alsmede hun nabestaanden. Het APA was belast met de uitvoering van de PVL neergelegde pensioenregeling.

Omdat nadien bleek dat de uitvoering van die pensioenregeling voor het Land Aruba onbetaalbaar werd, is door de regering besloten om het pensioenstelsel voor overheidswerknemers en daarmee gelijkgestelden grondig te herzien. Deze herziening kwam neer op een versobering van het pensioenstelsel. Dit heeft ertoe geleid dat op 29 april 2005 het APFA is opgericht. Het APFA is een private instelling die op grond van diverse pensioen- en financieringsovereenkomsten, welke tussen het APFA en (onder meer) het Land Aruba zijn gesloten, belast is met de (uitvoering van) pensioenovereenkomsten van het Land Aruba.

In het kader van de versobering van het pensioenstelsel is de PVL per 1 januari 2011 ingetrokken en vervangen door het privaatrechtelijke Nieuw Pensioenreglement 2011 (hierna: NPR 2011). Per 1 januari 2014 is het NPR 2011 vervangen door het privaatrechtelijke Nieuw Pensioenreglement 2014 (hierna: NPR 2014), dat wordt uitgevoerd door het APFA. De grondslag voor het NPR 2014 ligt besloten in het eerste lid van artikel 2 van de Landsverordening van 27 januari 2005 houdende voorzieningen in verband met de privatisering van het APA, in verbinding met het eerste lid van artikel 1 van de Landsverordening bijzondere voorzieningen en pensioenregelingen (waaruit volgt dat de Minister van Financiën gemachtigd is om met het APFA één of meer overeenkomsten naar burgerlijk recht aan te gaan die bewerkstelligt of bewerkstelligen dat zij die na intrekking van de PVL tenminste gelijke pensioenaanspraken krijgen jegens het APFA, althans dat overeenkomsten die dienaangaande zijn gesloten kunnen worden gewijzigd). Bijlage 4 bij het NPR-2014 (hierna: de bijlage) betreft aanvullende op dat reglement van toepassing zijnde overgangsbepalingen voor (gewezen) deelnemers aan de voormalige Pensioenverordening landsdienaren. Artikel 7 van de bijlage (hierna: de overgangsbepaling) luidt, voorzover thans van belang, als volgt: “Voor de gepensioneerde ambtenaar (…) die op 1 januari 2011 een pensioenuitkering ontving op grond van de vóór die datum geldende Pensioenverordening landsdienaren, blijft het bepaalde in voornoemd Pensioenverordening landsdienaren van toepassing, voor zover dit relevant is (…).

Belanghebbende heeft teruggave gevorderd van het APFA van Afl. 9.613,41 aan volgens belanghebbende ten onrechte door haar aan het APFA betaalde bijdrage (3%) weduwen-, weduwnaars, en wezenpensioen. Het APFA heeft aan belanghebbende te kennen gegeven waarom zij volgens het APFA geen recht heeft op teruggave van voormeld bedrag aan bijdrage weduwen-, weduwnaars-, en wezenpensioen.

Belanghebbende vordert (kort samengevat en enigszins geparafraseerd) onder meer dat het Gerecht het APFA veroordeelt om aan haar (terug) te betalen het totaal van het door APFA van de pensioenuitkeringen van haar ingehouden premies weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen over de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met juni 2019. Kort gezegd legt zij aan haar vordering het volgende betoog ten grondslag. De heffing van 3% over haar pensioeninkomen als bijdrage weduwen- weduwnaars- en wezenpensioen (hierna: de bijdrage) betreft een belasting (vergelijkbaar met de AWW) of heffing in de zin van het eerste danwel het derde lid van artikel V.11 van de Staatsregeling van Aruba, waaraan volgens die grondwettelijke bepalingen een Landsverordening ten grondslag moet liggen, aldus belanghebbende. Dat was wat betreft de bijdrage tot 1 januari 2011 geregeld in artikel 36 van de PVL, zijnde een Landsverordening. Met de intrekking van de PVL per 1 januari 2011 was daarvan vanaf die datum niet langer sprake. Vanaf 1 januari 2011 voert het APFA haar verplichtingen jegens de deelnemers aan dat fonds uit krachtens privaatrechtelijk reglementen, te weten vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2014 krachtens het toen geldende NPR 2011 en vanaf 1 januari 2014 krachtens het sindsdien geldende NPR 2014. Voorwaarden uit de PVL kunnen worden overgenomen in die reglementen, maar dit is niet mogelijk voor regelingen waaraan een Landverordening ten grondslag moet liggen. De overgangsbepaling kan daarom niet bewerkstelligen dat binnen de privaatrechtelijke NPR 2014 het hierna omschreven artikel 36 van de ingetrokken PVL van toepassing is. Door in weerwil daarvan na 1 januari 2011 artikel 36 van de ingetrokken PVL krachtens de overgangsbepaling toch te laten gelden binnen of op het NPR 2014, handelt het APFA onrechtmatig jegens belanghebbende. Aldus telkens het betoog van belanghebbende.

Het APFA voert verweer en concludeert (kort samengevat en enigszins geparafraseerd) onder meer dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan. Het ontvankelijkheidsverweer van het APFA wordt door het Gerecht verworpen.

Niet in geschil is tussen partijen dat belanghebbende tot 1 juli 2019 een pensioengerechtigde betrekking had in de zin van artikel 36 van de PVL. De in dit geschil te beantwoorden kernvraag is of de in de artikelen 29 en 36 van de PVL bedoelde bijdrage ten behoeve van het weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen (de bijdrage) een belasting of heffing is in de zin van het eerste danwel het derde lid van artikel V.11 van de Staatsregeling van Aruba, zoals gesteld door belanghebbende en gemotiveerd bestreden door het APFA.

Kort samengevat en enigszins geparafraseerd heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het beroep als volgt beoordeeld.

Het Gerecht haalt het eerste en het derde lid van artikel V.11 van de Staatsregeling van Aruba aan, alsook de Memorie van Toelichting bij deze bepalingen. De bepalingen luiden als volgt:

1. Belastingen worden geheven uit kracht van een landsverordening.

(…).

3. Andere heffingen worden bij landsverordening geregeld.

De Memorie van Toelichting bij voormelde grondwettelijke bepalingen luidt voorzover thans van belang als volgt: “(…). Nu ons artikel een onderscheid maakt tussen belastingen en andere heffingen lijkt het zinvol aan te geven wat het verschil is tussen beide rechtsfiguren. Belastingen zouden we willen definiëren als heffingen, waarbij een natuurlijk of een rechtspersoon, daartoe verplicht ingevolge algemene regelen vermogen doet overgaan naar de overheid of zodanige overgang moet gedogen, zonder dat tegenover die vermogensovergang een rechtstreekse individuele contraprestatie van de overheid staat. De andere heffingen waar ons artikel over spreekt worden ook wel retributies genoemd; dit zijn heffingen krachtens algemene regelen verbonden aan concrete door de overheid als zodanig individueel bewezen diensten.(…).

Uit voormeld weergegeven deel van de toelichting op artikel V.11 van de Staatsregeling volgt naar het oordeel van het Gerecht dat als belasting of heffing in de zin van die grondwettelijke bepaling alleen kunnen kwalificeren heffingen ingevolge algemene regelen, ofwel heffingen die gelden voor alle ingezetenen van Aruba geldende regelen indien en voorzover zij aan bij die regelen gestelde voorwaarden voldoen. Vervolgens overweegt het Gerecht als volgt.

Tot 1 januari 2011 werd de bijdrage telkens geheven of ingehouden op de pensioenuitkering van belanghebbende krachtens of op grond van de PVL, meer in het bijzonder krachtens of op grond van de hiervoor omschreven artikelen 29 en 36 van die Landsverordening. Naar het oordeel van het Gerecht kwalificeert de PVL en voormelde daarin neergelegde artikelen niet als algemene regelen in de zin van de hiervoor omschreven deel van de toelichting op artikel V.11 van de Staatsregeling van Aruba. Het betreft regelen voor een specifieke groep (landsdienaren en daarmee gelijkgestelden) met een voor die groep specifiek doel, te weten de opbouw van een weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen (ten behoeve van iedere tot die groep behorende deelnemer aan het toenmalige APA). Dat is anders ter zake van bijvoorbeeld de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering (hierna: Laww). De Laww betreft algemene (voor iedere ingezetene van Aruba) geldende regelen ten behoeve van iedere ingezetene van Aruba die de 15-jarige leeftijd heeft bereikt, zo overweegt het Gerecht. Dat volgt onder meer uit het eerste lid van artikel 6 van de Laww, dat als volgt luidt: “Verzekerd overeenkomstig deze landsverordening is de ingezetene die de leeftijd van vijftien jaar bereikt heeft.”. Dat te dezen sprake is van algemene regelen volgt verder uit onder meer het eerste lid van artikel 26 van de Laww, uit welke wettelijke bepaling onder meer volgt dat de middelen tot dekking van de ingevolge de Laww uit te keren pensioenen en uitkeringen worden gevonden door het heffen van premies van de verzekerden niet zijnde verzekerden die de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Die premies kwalificeren naar het oordeel van het Gerecht als heffingen in de zin van artikel V.11 van de Staatsregeling. Uit dit één en ander volgt dat het beroep van belanghebbende op de Laww niet slaagt of ongegrond is.

Al het vorenstaande brengt mee dat de hiervoor geformuleerde kernvraag ontkennend moet worden beantwoord, zo concludeert het Gerecht. De vorderingen van belanghebbende worden door het Gerecht reeds daarom afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen, aldus het Gerecht. Dit klemt temeer omdat het APFA onbestreden heeft gesteld dat de bijdrage uitsluitend dient om pensioenuitkeringen aan de pensioengerechtigden conform de PVL-pensioenregeling mogelijk te maken, zo voegt het Gerecht daar nog aan toe. Uit die vaststaande stelling volgt dat het voor het kunnen uitvoeren van de NPR 2014 relevant is in de zin van de overgangsbepaling dat onder meer de tot 1 januari 2011 geldende artikelen 29 en 36 van de PVL van overeenkomstige toepassing zijn binnen of op het NPR 2014 (en lees tevens het NPR 2011, waarvan is gesteld noch gebleken dat op die eveneens privaatrechtelijke regeling niet een soortgelijke als de onderhavige overgangsbepaling van toepassing was).

Het Gerecht-wijst het door belanghebbende verzochte af.

 

CFN-artikelnummer 20211231-1

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAA:2021:604 – uitspraak van het Gerecht)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Aruba
Betreft: Civiel recht, civielrechtelijke zaak,bijdrage weduwen-, weduwnaars, en wezenpensioen, weduwen-, weduwnaars, en wezenpensioen, bijdrage weduwenpensioen, bijdrage weduwnaarspernsioen, bijdrage wezenpensioen, AOV, AWW, AOV/AWW, algemene ouderdomsvoorziening, ouderdomsvoorziening, algemene ouderdomsverzekering, ouderdomsverzekering, algemene weduwen- en wezenverzekering, pensioenuitkeringen, nakosten, pensioenuitkering, Staatsregeling van Aruba, staatsregeling, Pensioenverordening landsdienaren, pensioenverordening, pensioenverordening ambtenaren, ambtenarenpensioen, voorzieningen in verband met de privatisering van het APA, APA, Algemeen Pensioenfonds Aruba, privatisering Algemeen Pensioenfonds Aruba, APFA, voorzieningen in verband met de privatisering van het Algemeen Pensioenfonds Aruba, versobering ambtenarenpensioen, bijzondere voorzieningen en pensioenregelingen, Nieuw Pensioenreglement 2011, Nieuw Pensioenreglement 2014, Nieuw Pensioenreglement, versobering van het pensioenstelsel, versobering van het pensioenstelsel ambtenaren, versobering pensioenstelsel, pensioenstelsel, bijdrage wezenpensioen, Aruba belastingen, belastingrecht Aruba, Arubaans belastingrecht, belastingen op Aruba,
Verordening/wet: Staatsregeling van Aruba: artikel V.11;

Pensioenverordening landsdienaren;

Landsverordening van 27 januari 2005 houdende voorzieningen in verband met de privatisering van het APA (Algemeen Pensioenfonds Aruba): artikel 2;

Landsverordening bijzondere voorzieningen en pensioenregelingen: artikel 1;

privaatrechtelijke Nieuw Pensioenreglement 2011;

Nieuw Pensioenreglement 2014 (hierna: NPR 2014).

Belastingjaar/-tijdvak:  
Datum uitspraak: 17-11-2021
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), zaaknummer(s) AUA201904325.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl .

ECLI:NL:OGEAA:2021:604 (uitspraak van het Gerecht)