icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Curaçaose inkomstenbelastingzaak is het volgende aan de orde.

Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar 2013 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premieheffing uitgereikt. Op 28 juli 2017 is aan belanghebbende een taxatieve aanslag opgelegd. Tegelijkertijd is een verzuimboete van NAf 250 opgelegd. Belanghebbende heeft op 5 september 2017 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2013 gedaan en bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boete. Nadien heeft belanghebbende op 27 juni 2019 wederom bezwaar gemaakt. Bij schrijven van 22 november 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De aanslag is daarbij gehandhaafd. Nadien, op 6 december 2019, heeft de Inspecteur de aanslag wel ambtshalve verminderd maar daarbij is geen verrekening toegepast van de ingehouden loonbelasting. Belanghebbende heeft op 31 januari 2020 beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar.

In geschil is het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting over het jaar 2013.

Kort en zakelijk samengevat wordt het beroep door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) als volgt beoordeeld.

Het beroepschrift is buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend (artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen). Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.

Belanghebbende stelt dat hij pas op 2 december 2019 op de hoogte is gekomen van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende resteert op die datum nog een beroepstermijn van meer dan zes weken. Als met vertraging is kennisgenomen van een uitspraak op bezwaar, geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. Gemeenschappelijk Hof 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Deze termijn van twee weken is evenwel niet relevant, nu belanghebbende na kennisneming van de uitspraak op bezwaar nog een beroepstermijn resteerde van meer dan zes weken (vgl. GHvJ 12 augustus 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:159).

In het onderhavige geval zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aan de niet-ontvankelijkverklaring in de weg staan. Opgemerkt wordt dat de gang van zaken rondom de ambtshalve vermindering van 6 december 2019 geen reden is om anders te beslissen. Belanghebbende heeft buiten de beroepstermijn beroep ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het Gerecht derhalve niet toe.

Het Gerecht overweegt over de ambtshalve vermindering van 6 december 2019 ten overvloede als volgt.

Met dagtekening 6 december 2019 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 102.997 met een bedrag van NAf. 24.321 aan verschuldigde inkomstenbelasting. Er is echter met toepassing van artikel 41B, lid 1 aanhef en letter c van de LIB geen verrekening toegepast van de ingehouden loonbelasting van NAf 32.010. Dit is niet juist. De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:438 beslist dat de in het eerste lid van artikel 41B van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB) voorziene mogelijkheid een aanslag achterwege te laten op de grond dat de aangifte buiten de daar bedoelde termijn is gedaan niet wegneemt dat, indien een aanslag wordt opgelegd, volgens het tweede lid verrekening van voorheffingen niet achterwege mag blijven indien het totaal daarvan de verschuldigde belasting met meer dan NAf 150 te boven gaat. Indien een aanslag wordt opgelegd, is de Inspecteur op grond van artikel 41B, lid 2, LIB gehouden de voorheffingen volledig te verrekenen.

Op de zitting heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat verrekening van de ingehouden loonbelasting moet plaatsvinden voor de aanslagen die op de datum waarop de Hoge Raad het arrest heeft gewezen, nog niet onherroepelijk vaststonden. In het onderhavige geval stond de aanslag op 29 maart 2019 nog niet onherroepelijk vast zodat verrekening had moeten plaatsvinden. De Inspecteur heeft op de zitting toegezegd verrekening van de ingehouden loonbelasting te zullen toepassen.

Het Gerecht verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

 

CFN-artikelnummer 20201127-13

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAC:2020:253 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Curaçao
Betreft: Formeel belastingrecht, belastingprocesrecht, inkomstenbelasting, IB, loonbelasting, LB, verrekening loonbelasting, ontvankelijkheid beroep, niet-ontvankelijk, ontvankelijkheid, ambtshalve vermindering, toezegging, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçao belastingrecht, belasting Curaçao, belastingen op Curaçao, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçaos belastingrecht, belastingen op Curaçao, Antillen belastingen, belastingrecht Antillen, Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Antillen, Nederlandse Antillen belastingen, belastingrecht Nederlandse Antillen, Nederlands Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Nederlandse Antillen,
Verordening/wet: Algemene landsverordening Landsbelastingen: artikel 31, lid 1;

Landsverordening op het beroep in belastingzaken: artikel 5, lid 4;

Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943: artikel 41B.

Belastingjaar/-tijdvak: 2013
Datum uitspraak (arrest): 06-11-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht), zaaknummer(s) BBZ nr. CUR202000351.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEAC:2020:253 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)