icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Curaçaose winstbelastingzaak is het volgende aan de orde.

Aan belanghebbende, een stichting particulier fonds (SPF) is op 22 december 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2012 opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 2.500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte. Belanghebbende heeft op 22 februari 2018 daartegen bezwaar gemaakt en op 29 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2020 de aanslag en de verzuimboete vernietigd. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 28 oktober 2020 het beroep ingetrokken. Tegelijk met deze intrekking is verzocht om een vergoeding van de proceskosten.

Kort en zakelijk samengevat wordt het beroep door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) als volgt beoordeeld.

Ingevolge artikel 7a, letter d, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk gegrond is. Het Gerecht ziet in dit geval daartoe aanleiding.

Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken omdat de Inspecteur aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Tegelijk met de intrekking heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de proceskosten. In artikel 15, lid 3, LBB is bepaald dat in geval van intrekking van het beroep, omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de belanghebbende is tegemoetgekomen, de Inspecteur op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 15, lid 1, LBB in de kosten kan worden veroordeeld. Dit betreft de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (vgl. GEA Curaçao 17 maart 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:53).

Kosten bezwaarfase

Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.

Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid. Een stichting particulier fonds (SPF) is immers niet zonder meer subjectief vrijgesteld van belastingplicht voor de winstbelasting, zodat de Inspecteur een aangiftebiljet kon uitreiken.

Kosten beroepsfase

Ingevolge artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand.

Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een bovenforfaitaire vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand aangezien geen sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur door niet tijdig te beslissen op een bezwaar (vgl. GEA Curaçao 13 juli 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:189).

Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de Inspecteur het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoedt (vgl. GEA Curaçao 1 november 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:310).

Het Gerecht verklaart het beroep kennelijk gegrond, wijst het verzoek tot vergoeding van de proceskosten toe, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende en draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

 

CFN-artikelnummer 20201127-10

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAC:2020:258 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Curaçao
Betreft: Formeel belastingrecht, belastingprocesrecht, vereenvoudigde afdoening, kennelijk gegrond, winstbelasting, WB, stichting particulier fonds, SPF, subjectieve vrijstelling, subjectief vrijgesteld, subjectieve belastingplichting, aangifteplicht, subjectief vrijgesteld van belastingplicht voor de winstbelasting, subjectief vrijgesteld van belastingplicht, Inspecteur kon een aangiftebiljet uitreiken, proceskostenvergoeding, vergoeding griffierecht, griffierecht, kosten bezwaarfase, bezwaarkostenvergoeding, tegen beter weten in de aanslag opleggen, een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid, te wijten ernstige onzorgvuldigheid, verwijtbare ernstige onzorgvuldigheid, onzorgvuldigheid, onzorgvuldigheid, bovenforfaitaire vergoeding, bovenforfaitaire kostenvergoeding, bovenforfaitaire proceskostenvergoeding, kosten van rechtsbijstand, rechtsbijstand, in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur, in vergaande mate, onzorgvuldig handelen, onzorgvuldig handelen, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçao belastingrecht, belasting Curaçao, belastingen op Curaçao, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçaos belastingrecht, belastingen op Curaçao, Antillen belastingen, belastingrecht Antillen, Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Antillen, Nederlandse Antillen belastingen, belastingrecht Nederlandse Antillen, Nederlands Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Nederlandse Antillen,
Verordening/wet: Landsverordening op het beroep in belastingzaken: artikel 7a, letter d; artikel 15, lid 1; artikel 15, lid 2; artikel 15, lid 3;

Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127;

Algemene landsverordening Landsbelastingen: artikel 32a, lid 1;

Ministeriële regeling formeel belastingrecht: artikel 6.4.

Belastingjaar/-tijdvak: 2012
Datum uitspraak (arrest): 13-11-2020