icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Sint Maartense (Lar-)zaak op het gebied van het socialezekerheidsrecht (premieheffing ZV/OV) is het volgende aan de orde.

Het Uitvoeringsorgaan sociale en Ziektekosten Verzekeringen (hierna: “het USZV”, verweerder in deze zaak) heeft over (onder andere) het jaar 2011 een looncontrole uitgevoerd bij een N.V. (hierna: “belanghebbende”) inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en de Ongevallenverzekering. Naar aanleiding van de controle heeft het USZV aan belanghebbende ter behoud van rechten een naheffingsaanslag over het jaar 2011 opgelegd.

Belanghebbende heeft het Gerecht gemotiveerd verzocht de aanslag te verminderen en heeft de navolgende gronden naar voren gebracht (kort samengevat en enigzins geparafraseerd). Belanghebbende betoogt dat in de naheffingsaanslag als premieperiode is vermeld 2011/12 en verwijst in dit kader naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin is overwogen dat als regel geldt dat het op de naheffingsaanslag vermelde tijdvak een wezenlijk onderdeel uitmaakt dat de buiten het vermelde tijdvak gelegen verschuldigde premies niet in de naheffingsaanslag moeten worden begrepen. Voorts verwijst belanghebbende naar haar schrijven van 22 februari 2019 waarin zij heeft gereageerd op het concept-controlerapport van 8 februari 2019. Belanghebbende stelt dat verweerder grotendeels is voorbijgegaan aan hetgeen zij daarin heeft vermeld en verzoekt beslissing op de in dit schrijven ingebrachte punten.

 

Beroep in eerste aanleg

In eerste aanleg heeft het Gerecht de beroepen ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft het Gerecht daarbij als volgt overwogen en geoordeeld.

Het op de naheffingsaanslag vermelde tijdvak

Ingevolge vaste jurisprudentie van dit Gerecht, hetgeen bevestigd is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (zie ECLI:NL:OGHACMB:2019:209), is de vermelding op de aanslag niet dusdanig dat er onduidelijkheid bij belanghebbende kan bestaan over het tijdvak van de naheffing, aldus het Gerecht. Zoals het Hof heeft overwogen blijkt uit het looncontrolerapport onbetwistbaar dat de looncontrole ziet op het gehele jaar en dat de in het rapport berekende naheffingsbedragen overeen komen met de in de naheffingsaanslag opgenomen bedragen. Het Gerecht is van oordeel dat, gezien de inhoud het looncontrolerapport, ook in onderhavige zaak het niet aannemelijk is dat bij belanghebbende onduidelijkheid bestond over het premietijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet het Gerecht dan ook geen aanleiding af te wijken van de bestendige jurisprudentie. De beroepsgrond faalt.

Voorbijgegaan aan hetgeen belanghebende in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht?

De stelling van belanghebbende (eiseres) dat het USZV grotendeels is voorbijgegaan aan hetgeen zij in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht kan niet worden gevolgd, zo concludeert het Gerecht. Het Gerecht motiveert dit als volgt (kort samengevat en enigszins geparafraseerd). Uit het dossier blijkt dat tussen het USZV en belanghebbende uitvoerig is gecorrespondeerd en dat belanghebbende meer dan voldoende in de gelegenheid is gesteld haar standpunten naar voren te brengen. Het feit dat het USZV niet onverkort de standpunten van belanghebbende overneemt maakt niet dat geoordeeld kan worden dat het USZV ongemotiveerd voorbij is gegaan aan deze standpunten. Het Gerecht is van oordeel dat het definitief vastgestelde looncontrolerapport getuigt van voldoende en zorgvuldig onderzoek en dat de conclusies voldoende onderbouwd en gemotiveerd worden weergegeven. Belanghebbende heeft geen nadere onderbouwing ingebracht waarom een en ander onjuist zou zijn. De beroepsgrond faalt.

Uitzendbureaus

Belanghebbende heeft gesteld dat Ä” en “B” uitzendbureaus zijn en dat het USZV ten onrechte een naheffing ZV/OV heeft vastgesteld. Het USZV heeft in het definitieve looncontrolerapport aangegeven dat onvoldoende informatie is verkregen van belanghebbende om deze naheffing niet te handhaven. Voorts heeft het USZV ter zitting aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat A en B weliswaar als uitzendbureaus staan geregistreerd maar dat is vastgesteld dat bepaalde werknemers niet onder deze uitzendbureaus vielen. Het Gerecht is van oordeel dat het USZV aldus voldoende heeft gemotiveerd dat de naheffing voor wat betreft dit element in stand kan blijven. Belanghebbende heeft geen nadere gronden ingediend die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

Personen die werken voor de aan belanghebbende geaffilieerde Amerikaanse rechtspersoon?

Belanghebbende heeft voorts naar voren gebracht dat het USZV ten onrechte uit gaat van premieplichtig loon ten aanzien van personen die werken voor de aan belanghebbende geaffilieerde Amerikaanse rechtspersoon. Belanghebbende heeft gesteld dat deze personen uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst voor de Amerikaanse rechtspersoon werkzaam waren bij belanghebbende. Het Gerecht is, met het USZV, van oordeel dat bij gebrek aan nadere onderbouwing en informatie, het standpunt van belanghebbende niet kan worden gevolgd. Nu belanghebbende betalingen heeft geboekt aan deze werknemers heeft het USZV terecht een naheffing premie opgelegd, zo oordeelt het Gerecht.

 

Hoger beroep

Belanghebbende heeft bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Het Hof heeft de aangevallen uitspraak van het Gerecht evenwel bevestigd. Kort samengevat en enigszins geparafraseerd heeft het Hof daarbij als volgt overwogen en het hoger beroep als volgt beoordeeld.

Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is tussen partijen (nog) in geschil of de personen die namens “A”, “B”en “C” voor belanghebbende werkzaamheden hebben verricht, door USZV terecht als werknemer in de zin van de LZV en de LOV zijn aangemerkt op de grond dat tussen die personen en belanghebbende een dienstverband bestaat. Volgens belangthebbende is daar geen sprake van, omdat die personen in dienst zijn bij de uitzendbureaus A en B, dan wel bij C.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 8d van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: de LZV) en artikel 8c van de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: de LOV) is USZV bevoegd om te weinig afgedragen premie door middel van een aanslag na te heffen bij de werkgever.

Artikel 1 van de LZV, voor zover hier van belang, definieert een werknemer als een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
– voor wat degene betreft die persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht: indien hij zelf door USZV als werkgever is aangemerkt;
– losse werknemers, waaronder wordt verstaan werknemers die als regel geen twaalf achtereenvolgende dagen, niet meegerekend zondagen en feestdagen als bedoeld in de Arbeidsregeling, in dienst van de werkgever zijn.
Artikel 1 van de LOV, voor zover hier van belang, definieert een werknemer als een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
– voor wat degene betreft die persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht: indien hij zelf door USZV als werkgever is aangemerkt.

Overwegingen

In zijn uitspraak van 18 november 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:255) heeft het Hof overwogen dat voor het aannemen van een dienstverband in de zin van de LZV of de LOV vereist is dat de desbetreffende opdrachtnemer verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever verplicht is loon te betalen en tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, wat betreft de te verrichten arbeid, een gezagsverhouding bestaat.

Blijkens paragraaf 5.5 van het looncontrolerapport en de bijbehorende bijlagen (waaronder de grootboekrekeningen), heeft belanghebbende de betalingen aan de betrokken personen in haar financiële administratie opgevoerd als loonbetalingen. USZV mocht er daarom van uitgaan dat dit juist is en dat er tussen die personen en belanghebbende een dienstverband bestaat, aldus het Hof. Het is vervolgens aan belanghebbende om daarover, in geval van betwisting, voldoende twijfel te zaaien. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende daar niet in geslaagd.

Wat A en B betreft is van belang dat USZV in aanmerking heeft genomen dat A en B geregistreerd zijn als uitzendbureau en dat USZV heeft vastgesteld dat de desbetreffende personen niet in dienst zijn van die uitzendbureaus. Belanghebbende heeft daar niets concreets tegenover gesteld, bijvoorbeeld door arbeidsovereenkomsten van die personen met de uitzendbureaus over te leggen. Dat gegeven is, samen met de lonen die door belanghebbende aan die personen zijn betaald, toereikend om aan te nemen dat er sprake is van een dienstverband. Dat geldt ook voor de personen die namens C werkzaamheden hebben verricht. Ook van hen heeft belanghebbende geen arbeidsovereenkomsten, met in dit geval C, overgelegd. De stelling van belanghebbende dat die personen uitsluitend in een gezagsverhouding tot C staan, gaat niet op omdat het erom gaat of er “wat betreft de te verrichten arbeid” een gezagsverhouding bestaat, zo overweegt het Hof. Nu de betrokken personen in het hotel van belanghebbende in Sint Maarten werkzaamheden hebben verricht, is er wat die arbeid betreft sprake van een gezagsverhouding tussen die personen en belanghebbende.

Losse werknemers

Voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat de personen die namens C werkzaamheden hebben verricht als “losse werknemers” in de zin van artikel 1 van de LZV moeten worden beschouwd omdat zij – zoals in het looncontrolerapport is vermeld – nooit aaneengesloten perioden hebben gewerkt, kan dat haar niet baten, zo oordeelt het Hof. Voor die personen is alleen premie op grond van de LOV nageheven. Anders dan de LZV kent de LOV geen uitzondering voor losse werknemers, aldus het Hof.

 

CFN-artikelnummer 20210820-3

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGHACMB:2021:208 – uitspraak Hof in hoger beroep)

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAM:2020:89 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

Zie ook:

CFN van 20 november 2020: SZV motiveert voldoende dat de werknemers niet onder uitzendbureaus vielen en dat de naheffing ZV/OV in stand kan blijven. Standpunt dat ten onrechte wordt uitgegaan van premieplicht voor personen die werken voor een geaffilieerde Amerikaanse rechtspersoon wordt door het Gerecht niet gevolgd.

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Sint Maarten
Betreft: Socialezekerheidsrecht, bestuursrecht, LAR, LAR-zaak, bestuursrechtelijke zaak, naheffingsaanslag Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering, naheffingsaanslag, Ziekteverzekering, Ongevallenverzekering, OV, ZV, ZV/OV, OV/ZV, naheffingsaanslag Ziekteverzekering, naheffingsaanslag Ongevallenverzekering, premieheffing OV/ZV, Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen, SZV, looncontrole ZV/OV, premieplichtig loon, premieplicht, personen die werken voor geaffilieerde Amerikaanse rechtspersoon, arbeidsovereenkomst, uitzendbureau, uitzendbureau, tewerkstelling via uitzendbureau, in dienst van uiztendbureau, loonsom, loonsommen, loonsom voor de ZV/OV, loonsom voor de Ziekteverzekering, loonsom voor de Ongevallenverzekering, Landsverordening administratieve rechtspraak, administratieve rechtspraak, vergoedingen, loon, begrip loon, loonbegrip, loonbegrip voor de ZV/OV, loonbegrip ziekteverzekering, loonbegrip ongevallenverzekering, Landsverordening regelende het recht van de werknemer op tegemoetkoming bij ziekte, tegemoetkoming bij ziekte, Landsverordening regelende het recht van de arbeider en diens nagelaten betrekkingen op tegemoetkoming ter zake van een ongeval, arbeider, ziekte, ongeval, dienstbetrekking, ongeval in dienstbetrekking overkomen, maaltijden, maaltijd, maaltijdvergoeding, maaltijdvergoedingen , sickness hours, van loon uitgezonderd, Landsverordening Ziekteverzekering, Landsverordening Ongevallenverzkering, loonbelasting, loon voor de loonbelasting, loonbegrip loonbelasting, LB, Landsverordening op de Loonbelasting, het op de naheffingsaanslag vermelde tijdvak, uitkering in welke vorm, werknemer, elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, vergoeding voor arbeid, ontvangsten van derden, van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, arbeidsovereenkomst, vergoeding voor het verrichten van overwerk, overwerk, Arbeidsregeling, toeslag op het loon, Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, AOV, AWW, Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering, sociale verzekeringspremies, sociale verzekeringspremies die ten laste van de werkgever komen, vergoeding boven het normale loon, tijdelijk verrichten van andere dan de normale arbeid, vergoeding die bij uitzondering wordt gegeven, verrichten van een boven het normale liggende arbeidsprestatie, arbeidsprestatie, tijdvak van naheffing, looncontrole ziet op het gehele jaar, niet aannemelijk dat bij eiseres onduidelijkheid bestond over het premietijdvak, premietijdvak, naheffingstijdvak, Sint Maarten belastingen, belastingrecht Sint Maarten, Sint Maarten belastingrecht, belasting Sint Maarten, belastingen op Sint Maarten, Sint Maarten belastingen, belastingrecht Sint Maarten, Sint Maartens belastingrecht, belastingen op Sint Maarten, Antillen belastingen, belastingrecht Antillen, Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Antillen, Nederlandse Antillen belastingen, belastingrecht Nederlandse Antillen, Nederlands Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Nederlandse Antillen,
Verordening/wet: Landsverordening Ziekteverzekering;

Landsverordening Ongevallenverzekering.

Belastingjaar/-tijdvak: 2011
Datum uitspraak (arrest): 11-08-2021
Instantie en

Zaaknummer:  

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zaaknummer(s) SXM2020H00130, op het door belanghebbende ingestelde hoger beroep tegen:

de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 2 november 2020 in zaak nr. SXM201900513 (ECLI:NL:OGEAM:2020:89).

Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl .

ECLI:NL:OGHACMB:2021:208 (uitspraak Hof in hoger beroep)

ECLI:NL:OGEAM:2020:89 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)