icb-instituut Geen reacties

Samenvatting zaak

In deze Curaçaose zaak met betrekking tot een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) is het volgende aan de orde.

Belanghebbende heeft een erfpachtrecht op een perceel grond van 800 m2 met daarop gebouwd een woning (hierna: de onroerende zaak). Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 voorlopige aanslagen OZB opgelegd naar een belastbare waarde van telkens NAf 90.000. Bij uitspraak van het Gerecht van 10 augustus 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:220 zijn de voorlopige aanslagen vernietigd wegens het ontbreken van een rechtsgrond voor het opleggen van een voorlopige aanslag OZB. Aan belanghebbende zijn vervolgens voor de jaren 2014 tot en met 2018 definitieve aanslagen OZB opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 225.000.

In geschil is of de definitieve aanslag OZB voor het jaar 2014 terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld. In de beroepsfase is de belastbare waarde (voor de jaren 2014 t/m 2018) door de Inspecteur verminderd tot NAf 90.000. De aanslagen voor deze jaren zijn verminderd tot NAf 360 voor elk jaar. Van de verminderingen zijn schermprints overgelegd.

Kort en zakelijk samengevat wordt het beroep door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) als volgt beoordeeld.

Wettelijk kader

In artikel 1 van de Landsverordening onroerendezaakbelasting (LOZB) is bepaald dat jaarlijks een belasting wordt geheven ter zake van de waarde van een op Curaçao gelegen onroerende zaak. Artikel 2, lid 1 LOZB bepaalt dat de belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak. In artikel 5, lid 1 LOZB is bepaald dat de waardepeildatum ligt aan het begin van het vijfjarig tijdvak. Ingevolge artikel 7, lid 3 LOZB stelt de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak vast bij de eerst aanslag van het vijfjarig tijdvak genoemd in artikel 5, eerste lid. In artikel 8, lid 1 LOZB is bepaald dat indien de onroerende zaak wijzigt als gevolg van onder andere bouw, verbetering, afbraak, in afwijking van artikel 5, eerste lid, en artikel 7, derde lid, de waarde bepaald wordt naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgend op dat waarin de genoemde wijziging zich heeft voorgedaan.

Belanghebbende stelt dat de aanslag moet worden vernietigd omdat de belastbare waarde niet is vastgesteld aan het begin van het vijfjarig tijdvak maar achteraf (bij vaststelling van de aanslag in 2018). Het jaar 2014 is voor de OZB het eerste jaar van het nieuwe vijfjarig tijdvak bedoeld in voormelde artikelen 5, lid 1 LOZB en artikel 7, lid 3 LOZB. Anders dan belanghebbende betoogt, volgt uit deze wettelijke bepalingen – al dan niet in combinatie met artikel 8, lid 1 LOZB – niet dat de belastbare waarde feitelijk voorafgaand aan het nieuwe tijdvak moet worden vastgesteld. De waarde van een onroerende zaak dient te worden bepaald naar de werkelijke toestand van die zaak op de waardepeildatum. Dit kan ook achteraf gebeuren (vgl. GEA Bonaire 3 mei 2018, ECLI:NL:OGEABES:2018:5).

Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaak voor het nieuwe tijdvak ook niet achteraf mag worden gewijzigd. Volgens belanghebbende geldt de ‘oude’ belastbare waarde van NAf 90.000 ook voor het onderhavige vijfjarig tijdvak. Zoals hiervoor is geoordeeld kan de vaststelling van de belastbare waarde voor het vijfjarig tijdvak ook achteraf gebeuren. Dit kan gepaard gaan met een wijziging van de belastbare waarde ten opzichte van het voorgaande tijdvak. De regelgeving verzet zich daar niet tegen.

Met de vermindering van de belastbare waarde naar NAf 90.000 komt de Inspecteur echter volledig tegemoet aan de grief van belanghebbende. Volgens de Inspecteur is de belastbare waarde van NAf 90.000 gelijk aan de aankoopprijs van de onroerende zaak in het jaar 2003. Het Gerecht acht deze waarde niet te hoog.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de door haar betaalde erfpachtcanon op de belastbare waarde in mindering moet komen. Ook deze grief faalt. De erfpachtcanon is belanghebbende als erfpachter krachtens een erfpachtovereenkomst verschuldigd aan het Land Curaçao. De vrijstelling van artikel 4, lid 1 letter a LOZB is in het onderhavige geval niet van toepassing. Deze vrijstelling heeft betrekking op onroerende zaken die in volle eigendom zijn van het land Curaçao. Deze bepaling brengt daarom niet mee dat de waarde van de grond (in erfpacht) buiten de heffingsgrondslag moet blijven.

Belanghebbende klaagt verder onder andere over de (gebrekkige) motivering van de aanlag OZB en over de opzet van het aanslagbiljet OZB waarop de reeds betaalde OZB niet is vermeld. Ook deze grieven leiden niet tot een lager bedrag van de aanslag. Het Gerecht merkt hierbij op dat het aanslagbiljet voldoet aan de in artikel 7 LOZB vermelde vereisten. Met betrekking tot de klacht van belanghebbende over (onjuiste) verrekeningen van de Ontvanger der Belasting is de belastingrechter niet bevoegd te oordelen. Belanghebbende dient zich daarover te wenden tot de civiele rechter (vgl. GEA Curaçao 31 augustus 2020, ECLI:NL:OGEAA:2020:368).

 

CFN-artikelnummer 20201127-4

 

BRONDOCUMENT (ECLI:NL:OGEAC:2020:255 – uitspraak Gerecht in eerste aanleg)

BRON: www.rechtspraak.nl

 

LET OP: Dit artikel bevat slechts een korte omschrijving door onze redactie van de essentie van (een deel van) de betreffende uitspraak gevolgd door een (uitgebreide) samenvatting door onze redactie van (een deel van) de betreffende uitspraak. Het bovenstaande artikel bevat derhalve niet de integrale, woordelijke tekst van de betreffende rechterlijke uitspraak! Voor de volledige weergave van de uitspraak verwijzen wij naar de uitspraak zelf. Een weergave daarvan stond op het moment van publicatie van dit artikel gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, op welke versie wij ons hebben gebaseerd. Hoewel wij bij het opstellen van dit artikel zorgvuldigheid hebben betracht, pretenderen de essentie en de samenvatting – mede gezien het karakter daarvan – niet alle (juridische) aspecten, overwegingen, essenties en nuances van de uitspraak, van de daarin beschreven feiten of van het daarin opgenomen gerechtelijk oordeel uitputtend en volledig accuraat weer te geven. De essentie en de samenvatting beogen ook niet een (juridische) opinie te geven over (een deel van) de uitspraak of daaraan een (juridische) interpretatie te geven.

Land/gebiedsdeel: Curaçao
Betreft: Onroerendezaakbelasting, OZB, formeel belastingrecht, belastingprocesrecht, erfpachtrecht, erfpacht, onroerende zaak, voorlopige aanslag OZB, grondslag, heffingsgrondslag, waarde, waarde OZB, belastbare waarde, definitieve aanslag OZB, waarde van een op Curaçao gelegen onroerende zaak, waardepeildatum, begin van het vijfjarig tijdvak, waarde van de onroerende zaak, vijfjarig tijdvak, waardevaststelling, waardepeildatum, werkelijke toestand van de onroerende zaak op de waardepeildatum, achteraf vaststellen belastbare waarde, achteraf wijzigen belastbare waarde, erfpachtcanon, vrijstelling, erfpachter, erfpachtovereenkomst, vrijstelling onroerende zaken die in volle eigendom zijn van het land Curaçao, waarde van de grond, buiten de heffingsgrondslag, gebrekkige motivering van de aanlag, onjuiste verrekeningen van de Ontvanger, belastingrechter, belastingrechter niet bevoegd, bevoegdheid belastingrechter, burgerlijke rechter, civiele rechter,  Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçao belastingrecht, belasting Curaçao, belastingen op Curaçao, Curaçao belastingen, belastingrecht Curaçao, Curaçaos belastingrecht, belastingen op Curaçao, Antillen belastingen, belastingrecht Antillen, Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Antillen, Nederlandse Antillen belastingen, belastingrecht Nederlandse Antillen, Nederlands Antilliaans belastingrecht, belastingen op de Nederlandse Antillen,
Verordening/wet: Landsverordening onroerendezaakbelasting: artikel 1; artikel 2, lid 1; artikel 4, lid 1 letter a; artikel 5, lid 1; artikel 7, lid 3; artikel 8, lid 1.
Belastingjaar/-tijdvak: 2014
Datum uitspraak (arrest): 12-11-2020
Instantie en

Zaaknummer:  

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht), zaaknummer(s) BBZ nr. CUR201904567.
Bron en ECLI: www.rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEAC:2020:255 (uitspraak Gerecht in eerste aanleg)